Tag: studio setup

  • Klinkt mijn stereobeeld voldoende gecentreerd en breed?

    Het korte antwoord

    Een stabiel stereobeeld heeft een gecentreerd phantom center en een sound stage die symmetrisch rond je luisterplek verdeeld is. Met een paar simpele luistertests check je of het stereobeeld compact blijft in het midden en breed genoeg uitloopt zonder te splitsen. Zo weet je of je speakers, opstelling en ruimte goed samenwerken.

    Het lange antwoord

    Een betrouwbaar stereosysteem geeft je als luisteraar een eerlijk, stabiel en voorspelbaar klankbeeld. Daarbij is het onder meer belangrijk dat:

    • Het phantom center (de denkbeeldige geluidsbron in het midden) exact samenvalt met het fysieke midden tussen je speakers.
    • De sound stage (de breedte van het stereobeeld) mooi symmetrisch verdeeld is rond je luisterpositie, en voldoende breed aanvoelt zonder te gaan ‘splitsen’ in het midden.

    Om dat te beoordelen, kun je met een paar eenvoudige luistertests verrassend veel leren over je systeem én je ruimte.

    “Komt het phantom center overeen met het fysieke midden?”

    Test 1 van 4:
    Neem een track met een zeer duidelijk gecentreerde stem of solo-instrument. Sluit je ogen, speel de track af en wijs met één vinger de plek aan waar de bron vandaan lijkt te komen.

    Wat verwacht je?
    Open je ogen en kijk waar je vinger wijst. Staat die exact tussen je twee speakers? Dan is dat een goede indicatie dat je stereobeeld netjes gecentreerd is. Wijkt het hoorbare midden af van het fysieke midden? Dan is je speakeropstelling mogelijk niet optimaal symmetrisch, of beïnvloedt de ruimte de balans.

    “Klinkt de sound stage symmetrisch verdeeld rond de speakers?”

    Test 2 van 4:
    Sluit je ogen en wijs met je linkerhand het meest linkse geluid aan dat je hoort, en met je rechterhand het meest rechtse.

    Wat verwacht je?
    Open je ogen en bekijk de hoek tussen je handen. Komt die ongeveer overeen met de fysieke positie van je speakers? Dan zit je goed. Wijzen je handen zelfs iets breder dan je speakers? Dat is vaak een prima teken: je systeem weet de ruimte optisch te overstijgen, zonder dat het midden uit elkaar valt.

    “Klinkt het phantom center voldoende compact?”

    Test 3 van 4:
    Sluit je ogen en ‘pak’ het phantom center met beide handen, alsof je een onzichtbare bal voor je probeert te grijpen.

    Wat verwacht je?
    Hoe groot voelt die bal aan? Een compact phantom center — iets tussen een tennisbal en een basketbal — wijst op een precies en gefocust stereobeeld. Hoe kleiner en strakker de plek waar die denkbeeldige bron zich bevindt, hoe makkelijker je later instrumenten netjes een plek kunt geven in je mix.

    Let op: Een té scherp stereobeeld kan in de creatieve fase ook afleidend werken. Verlies je je makkelijk in details? Dan is een iets minder nauwkeurig stereobeeld (bijvoorbeeld ter grootte van een strandbal) soms comfortabeler om mee te werken.

    “Klinkt de sound stage voldoende breed, zonder dat het midden splitst?”

    Test 4 van 4:
    Sluit je ogen en luister aandachtig. Schakel af en toe tussen MONO en STEREO. Verplaats je luisterpositie langzaam naar voren en herhaal de luisteroefening. Ga steeds verder, tot je hoofd zich zelfs tussen de speakers bevindt. Daarna schuif je je luisterpositie achterwaarts, tot net achter je normale plek — en verder naar achter, tot tegen de muur. Zorg dat je telkens op gelijke afstand van beide speakers blijft.

    Wat verwacht je?
    Je zou steeds een duidelijk verschil moeten horen tussen mono en stereo. In mono klinkt alles merkelijk ‘smaller’, in stereo duidelijk ‘breder’.

    • Ga je te ver naar voren? Dan splitst het klankbeeld in twee en klinkt alles àltijd breed, ongeacht mono of stereo.
    • Ga je te ver naar achteren? Dan smelten mono en stereo samen tot (bijna) even smal.

    De optimale positie zit ergens tussen deze twee uitersten.

    Persoonlijke voorkeur:
    De klassieke aanpak is de ‘gelijkzijdige driehoek’: de afstand tussen jezelf en elke speaker is gelijk aan de afstand tussen de speakers onderling. Dat is een prima vertrekpunt, maar geen absolute regel. Sommige oren houden van een compact stereobeeld, anderen van een breed uitgesmeerde sound stage. Elk systeem, elke ruimte (en elke luisteraar) is anders — dus voel je vrij om daarvan af te wijken naar eigen smaak en ervaring.

    Let op: Een té breed stereobeeld gaat gepaard met een verzwakt center. Merk je dat je elementen in het midden van je mix vaak te luid zet? Dan zou het kunnen dat je setup te wijd staat.

  • Waarom klinkt mijn mix thuis wel goed, en ergens anders niet?

    het korte antwoord

    Wat je hoort is niet per se wat er zich in je DAW afspeelt. Het wordt gevormd – en vervormd – door een hele keten van factoren. Door de belangrijkstje stukken te optimaliseren, creëer je een betrouwbaardere beluistering. Zo maak je sneller betere keuzes, en zal je werk ook elders veel beter overeind blijven.

    het lange antwoord

    Mixen is een creatief proces: een cyclus van luisteren, beoordelen, aanpassen en opnieuw luisteren. Het staat of valt dus met wat je hoort. Maar de keten tussen je DAW en je oren is lang en zit vol valkuilen. Elke schakel kan het geluid verbuigen – soms subtiel, soms verrassend drastisch. What you hear is not always what you get!

    ‘mix translation’ – hoe goed je mix overeind blijft op andere systemen en in andere ruimtes. Het zal altijd een beetje anders klinken, maar de essentie en emotionele impact moeten behouden blijven.

    Om niet te verdrinken in details, beginnen we bij de drie hoofdverdachten – de grootste influencers als het gaat om betrouwbare beluistering:

    1. Luisterpositie – Waar bevind je je in de ruimte?
    2. Speakerkeuze – Waar zijn je speakers wel en niet toe in staat?
    3. Speakerplaatsing – Hoe en waar zet je je speakers neer?

    Zorg je goed voor deze drie, dan is de kans groot dat je mixen ook op andere systemen overeind blijven. Daarmee heb je het fundament gelegd. What’s next?

    ‘sweetspot’ – de zone(s) in je studio waar de weergave het meest accuraat en eerlijk is. Alleen in deze zone kun je écht horen wat je mix doet en wat het effect is van je aanpassingen.

    Je hebt vast gemerkt dat de sweetspot die je creëert met alleen luisterpositie, speakerkeuze en speakerplaatsing vrij klein is. Zodra je je iets verplaatst – om een glas te pakken of een synthriffje in te spelen – lijkt het geluid te verschuiven en veranderen. Daarnaast merk je dat de resolutie van wat je hoort nog geen detailwerk toelaat. Alleen de grote, drastische aanpassingen in EQ, compressie of panning zijn duidelijk hoorbaar. Alsof je bij de oogarts bent en alleen de grootste letters op de kaart moeiteloos kunt lezen. De rest? Dat kan net zo goed een o, een d of een p zijn.

    Dit is waar akoestische behandeling het verschil kan maken. Door reflecties en resonanties gericht aan te pakken, wordt het steeds makkelijker om ook de ‘kleinere lettertjes’ in je mix te onderscheiden. Beslissingen voelen natuurlijker, je vertrouwen groeit en de creatieve flow blijft stromen. Geen twijfel, geen frustratie – gewoon heerlijk viben en jezelf verliezen in het proces.

  • Maakt het uit of ik mijn speakers horizontaal of verticaal opstel?


    Het korte antwoord

    Ja, het maakt uit. Maar niet veel.


    Het lange antwoord

    Wie luistert naar een set speakers om bronmateriaal inhoudelijk of technisch te beoordelen is gebaat bij een zo eerlijk mogelijke weergave. Het hele circus aan speaker design, optimale plaatsing en akoestische behandeling van de luisteromgeving heeft als doel om de hoeveelheid vervorming tot het absolute mogelijke minimum te beperken. Dus, ben je een eerder ‘casual’ recreatieve luisteraar, en ben je van plan om rond te lopen tijdens het luisteren, dan maakt precieze plaatsing en oriëntarie nog amper uit.

    Voor kritisch en analytisch luisteren daarentegen, is het andere koek. Sowieso kan je objectieve beluistering enkel beleve’ in de sweetspot: dé plek of zone in de ruimte waar het klankbeeld werd geoptimaliseerd voor minimale vervorming van spectrum, articulatie en stereobeeld. De mate van bewegingsvrijheid die je hebt, zonder afbreuk van dit ideaal, hangt onder meer af van het spreidingspatroon van je speakers.

    Neem bijvoorbeeld de Neumann KH120 II:

    Deze speakers zijn ontworpen voor een verticale opstelling. De horizontale spreiding laat zien dat je tot 40° naar links of rechts kunt bewegen zonder dat de klankkleur merkbaar verandert. Maar als je verticaal beweegt – door je knieën zakt of op je tenen gaat staan – is dat een ander verhaal. Vanaf 20° off-center krijg je een hoorbare terugval net onder 2 kHz.

    Daartegenover staan speakers zoals de Genelec 8331A:

    Hier maakt het veel minder uit of je ze verticaal of horizontaal opstelt. Hun spreidingsdiagram laat zien dat de klankkleur in alle richtingen stabiel blijft tot 45° off-axis.

    Dus ja, er is technisch gezien een verschil tussen horizontale en verticale opstelling. De vraag is niet of het invloed heeft, maar hoeveel invloed het heeft – en of dat in de praktijk hoorbaar is.

    Conclusie

    Wil je een setup voor kritische beluistering, beweeg je vaak tijdens het luisteren én wil je je speakers horizontaal opstellen? Dan is het slim om extra aandacht te besteden aan het spreidingspatroon van de speakers die je kiest.

    Voor alle andere situaties? Valt best mee. 😎

  • Hoe dik moeten absorbers zijn?

    Het korte antwoord

    De dikte van een (poreuze) absorber bepaalt hoe diep hij effectief kan dempen. Een paneel van 50 mm werkt optimaal vanaf ongeveer 500 Hz en hoger. Wil je een octaaf lager absorberen? Dan moet je de dikte telkens verdubbelen.

    Het lange antwoord

    In akoestiek strijden we met drie wapens: absorbers, reflectors en diffusers. Wanneer er een teveel is aan resonanties of reflecties kiezen we voor absorbers. Ze onttrekken energie aan de geluidsgolven, waardoor deze sneller uitdoven. Het resultaat? Een ‘droger’ of ‘strakker’ klinkende ruimte.

    Wat is een poreuze absorber?

    Drie voorbeelden van type ‘poreuze’ absorbers.

    De meeste courante absorbers zijn gemaakt van materialen zoals minerale of synthetische wol, of diverse schuimen. Vaak worden ze afgewerkt met textiel voor een verzorgde look. Dit noemen we ‘poreuze’ absorbers, omdat ze grotendeels uit lucht bestaan en slechts een klein aandeel vaste materie bevatten.

    Hoe dik moet een absorber zijn?

    Bij muziek draait alles om toon en balans. Akoestiek vormt daarop geen uitzondering. De juiste absorber(s) kiezen en combineren is een evenwichtsoefening: voor je het weet heb je een doffe en levenloze plek gecreëerd.

    Een overzicht van verschillende instrumenten en hun toonbereik, in vergelijking met noten op een piano en bijhorende frequenties.

    Daarom is het cruciaal om eerst te bepalen wàt je precies wilt absorberen. Net zoals een producer met EQ de klankkleur van een instrument bijwerkt, zo sculpteert een akoestisch ontwerper de sound van een ruimte.

    Zelf aan de slag

    Op de website van acousticmodelling kun je zelf experimenteren met absorptieparameters. Vier belangrijke inzichten:

    1. Dikte bepaalt de laagste frequentie die wordt geabsorbeerd.
    2. Een luchtspouw achter de absorber maakt hem ‘akoestisch dikker’.
    3. Het kiezen van een zwaarder absorptiemateriaal heeft weinig impact.
    4. Strategisch afdekken voorkomt overabsorptie van hoge tonen.

    Voor de die-hard akoestiekliefhebber

    Wil je écht de diepte in? Dan is het boek Acoustic Absorbers and Diffusers – Theory, Design and Application van Trevor J. Cox en Peter D’Antonio een absolute aanrader.